Ontwikkelingen in (langdurig) laag inkomen
Er is sprake van armoede wanneer iemand gedurende langere tijd niet de middelen heeft om te kunnen beschikken over de goederen en voorzieningen die in de samenleving als minimaal noodzakelijk gelden (SCP 2019). Bijvoorbeeld wanneer iemand onvoldoende inkomen heeft voor voeding of een goede woning. Mensen met een laag inkomen lopen een hoog risico op armoede, zeker als de situatie langere tijd voortduurt.
Wat is armoede?
Om te bepalen welke huishoudens risico lopen op armoede, hanteert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de lage-inkomensgrens. In 2021 lag deze grens op € 1.130 voor een alleenstaande. Het gaat hier om het bedrag dat een eenpersoonshuishouden te besteden heeft na aftrek van belastingen en premies. Voor een koppel zonder kinderen is dat €1.590 en voor een koppel met twee minderjarige kinderen was dat € 2.170. Het CBS maakt onderscheid tussen huishoudens met een laag inkomen (tenminste een jaar) en huishoudens met een langdurig laag inkomen (tenminste vier jaar). Soms worden er ook andere inkomensgrenzen gebruikt om te bepalen welke huishoudens een laag inkomen hebben, zie ook de pagina inkomensgrenzen.
Studentenhuishoudens en bewoners van instellingen, inrichtingen en tehuizen worden door het CBS buiten beschouwing gelaten. De bedragen worden jaarlijks aangepast aan ontwikkelingen van prijzen. Hierdoor is de lage inkomensgrens goed bruikbaar om vergelijkingen te maken over een langere periode. De meest recente data gaan over 2021.
In Drenthe wonen in verhouding minder mensen met een laag inkomen dan in Nederland
Ongeveer 12.700 huishoudens in de provincie Drenthe leefden in 2021 onder de lage inkomensgrens. Dat is 5,9% van het totale aantal huishoudens. In Nederland was dit 6,8%. In 2021 moesten 5.700 huishoudens in Drenthe ten minste vier jaar op rij rondkomen van een laag inkomen; dat komt neer op 2,7% van alle huishoudens. Het aandeel huishoudens in Nederland dat langdurig van een inkomen onder de lage inkomensgrens leeft, lag iets hoger (3,1%).
In 2014 had nog 2,3% van de huishoudens in Drenthe een langdurig laag inkomen, in Nederland was dit 2,7%. De toename komt voornamelijk doordat meer huishoudens langdurig afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering (CBS 2021).
Naar verwachting is het aandeel huishoudens dat gedurende langere tijd moeite heeft om rond te komen hoger dan de cijfers over langdurig lage inkomens laten zien. Het CBS neemt in deze meting namelijk alleen huishoudens mee die vier achtereenvolgende jaren een inkomen onder de lage inkomensgrens hebben. Wanneer het inkomen van een huishoudens één of meerdere keren boven deze grens komt, bijvoorbeeld door een tijdelijke baan, worden deze niet meegenomen. Een eenmalig inkomen boven de grens wil echter niet zeggen dat deze huishoudens geen moeite meer hebben om rond te komen. Het duurt hierna weer vier jaar voordat een huishouden meegerekend wordt als een huishouden met een langdurig laag inkomen.
Hoogste risico op armoede in Assen en Emmen
Een landelijke vergelijking van het CBS (2021) laat zien dat vooral in grotere gemeenten relatief veel huishoudens met een hoger risico op armoede wonen. Dit zien we ook terug in Drenthe. De gemeenten Assen (7,0%) en Emmen (7,5%) hebben hier het grootste aandeel huishoudens met een laag inkomen. Dit zijn de huishoudens die in 2021 één jaar of langer onder de lage-inkomensgrens leven.
In deze gemeenten zien we ook de meeste huishoudens die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen. Van alle huishoudens in Assen en Emmen leeft respectievelijk 3,4% en 3,6% al minstens vier jaar van een inkomen onder de lage inkomensgrens.
In de gemeente De Wolden wonen naar verhouding de minste huishoudens met risico op armoede. Het aandeel huishoudens met een laag inkomen ligt in deze gemeente op 3,8% en met een langdurig laag inkomen op 1,6%.
Aandeel huishoudens met langdurig laag inkomen relatief stabiel
Wanneer we het aandeel huishoudens met een laag inkomen door de tijd bekijken, dan zien we een wat fluctuerend beeld. Van 2011 tot 2013 neemt in alle gemeenten het aantal huishoudens dat rond moet komen van een laag inkomen toe. Deze trend is waarschijnlijk grotendeels te wijden aan de gevolgen van de economische crisis. In 2014 herstelde de economie in Nederland zich en zien we een daling van het aandeel huishoudens met een laag inkomen in vrijwel alle gemeenten. Na 2016 lijkt deze daling in de meeste gemeenten af te zwakken. Tussen 2018 en 2020 heeft deze stijging niet doorgezet. In 2020 zagen we in alle Drentse gemeenten een verdere afname ten opzichte van 2019 in het aantal huishoudens met een laag inkomen, met name in Assen en Borger-Odoorn. In 2021 is het aandeel redelijk stabiel. Aa en Hunze en Noordenveld is het aandeel huishoudens ongeveer een halve procent lager dan in 2020.
Ook het aandeel huishoudens met een langdurig laag inkomen is vrij stabiel. In 2020 zagen we in vrijwel alle gemeenten een lichtelijke afname van het aantal huishoudens dat een langdurig laag inkomen heeft. De daling was deels te verklaren door de toegenomen koopkracht vanwege de lopende cao-afspraken, de financiële regelingen vanwege het coronavirus (zoals steunpakketten) en andere maatregelen vanuit de overheid (CBS 2021).
Desondanks ligt het aantal huishoudens dat langdurig moet rondkomen van een laag inkomen in alle gemeenten in 2021 nog steeds hoger dan in 2014 (het eerste jaartal waarvoor data beschikbaar is). Mensen die leven van een bijstandsuitkering, verkeren relatief vaker in een situatie van langdurige armoede (zie ook Kenmerken van huishoudens met een laag inkomen).
Lage inkomens op wijkniveau
In de onderstaande figuur is per gemeente te zien hoe de lage inkomensgroepen over de verschillende wijken in de gemeente verdeeld zijn.