Wie hebben een hoog risico op armoede?
Leven in armoede kan iedereen overkomen, maar sommige groepen huishoudens lopen meer risico op armoede dan anderen. Deze groepen huishoudens worden ook wel ‘risicogroepen’ genoemd en hebben relatief vaak een laag inkomen. In alle OECD-landen (waaronder Nederland) hebben eenoudergezinnen bijvoorbeeld een hoger risico op armoede. Ook huishoudens met een migratieachtergrond, een lager opleidingsniveau en weinig werkervaring hebben een hoog risico op armoede. Ook de kinderen van gezinnen met deze kenmerken hebben een hoger risico op armoede (Richardson & Bradshaw 2012). Wie in de Veenkoloniën een hoger risico op armoede hebben, brengen we hier in beeld. Daarbij maken we onderscheid in het totaal aantal personen met een laag inkomen en jongvolwassenen (22- tot 26-jarigen) in de Veenkoloniën.
Vrouwen hebben een hoger risico op armoede dan mannen
In de Veenkoloniën zijn er relatief meer vrouwen dan mannen met een hoog risico op armoede. Dat geldt vooral voor de groep jongvolwassenen. In 2020 leefde 6,5% van alle vrouwelijke 22- tot 26-jarigen in armoede. In totaal waren dat 535 vrouwen. Van de mannelijke 22- tot 26-jarigen was dat 5,3%, oftewel 490 mannen.
Kijkend naar alle volwassenen, zien we ook dat iets meer vrouwen dan mannen in de Veenkoloniën moeten rondkomen van een laag inkomen. De verschillen zijn wel minder groot dan bij de jongvolwassenen.
Overigens blijkt dat in heel Nederland meer vrouwen dan mannen in armoede leven. Dit verschil heeft onder andere te maken met het feit dat vrouwen vaker in deeltijd werken dan mannen. Hoe beperkter de werkweek, hoe hoger het (langdurig) armoederisico is (CBS 2018a). Ook bestaan er beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen die van invloed zijn. Volgens het CBS (2016) zijn deze verschillen voor een belangrijk deel verklaarbaar door kenmerken als opleidingsniveau, beroepsniveau, het hebben van deeltijd- of voltijdwerk en werkervaring.
Eenpersoonshuishoudens en eenoudergezinnen lopen meer risico
In de Veenkoloniën leven eenoudergezinnen met minderjarige kinderen relatief vaak in armoede (19,6% in 2020). Jongvolwassenen met een minderjarig kind lopen zelfs nog meer risico; 28,1% van alle alleenstaande 22- tot 26-jarigen met een minderjarig kind leeft onder de lage inkomensgrens. Vorig jaar was dit aandeel nog een stuk hoger (41%)
Zodra kinderen ouder worden, lijkt er minder risico op armoede voor het gehele gezin. Deze trend is zowel bij eenoudergezinnen als bij paren zichtbaar. Mogelijke verklaringen zijn dat ouders met meerderjarige kinderen makkelijker voltijds kunnen werken of dat de thuiswonende kinderen zelf een baan vinden en wellicht daarmee een bijdrage leveren aan het gezinsinkomen.
Ook eenpersoonshuishoudens hebben naar verhouding een hoog risico op armoede. Dat risico ligt wel wat lager dan bij eenoudergezinnen. Onder de jongvolwassenen in de Veenkoloniën heeft 18,1% van de alleenstaanden zonder kinderen een laag inkomen. In de totale populatie van de Veenkoloniën is dat 12,8%.
Uit landelijk onderzoek blijkt ook dat eenpersoonshuishoudens en eenoudergezinnen risicogroepen zijn (Hoff 2017). De ontwrichting van een huishouden door bijvoorbeeld een scheiding beïnvloedt de welvaart van een huishouden (Keister 2004). Vooral tienermoeders hebben een grotere kans om in armoede te leven. Deze grotere kans op armoede is niet alleen vanwege hun alleenstaande status; er is vaak ook een causaal verband met andere karakteristieken, zoals een laag opleidingsniveau (Page & Stevens 2004).
Mensen met een migratieachtergrond hebben een hoger risico op armoede
In Nederland hebben huishoudens met een migratieachtergrond een hoog risico op armoede. Dat blijkt ook het geval in de Veenkoloniën. 26,7% van de mensen met een niet-westerse migratieachtergrond hebben een laag inkomen. Bij de jongvolwassenen is dit 18,1%. Mensen met een westerse migratieachtergrond hebben minder kans op een laag inkomen dan mensen met een niet-westerse migratieachtergrond, maar meer kans dan mensen met een Nederlandse achtergrond.
Door de jaren is er een stijging van het aantal personen van een buitenlandse herkomst met een inkomen onder de lage-inkomensgrens te zien. Uit recent onderzoek van het CBS (2018b) blijkt dat dit voor ruim een derde voor rekening komt van vooral Syrische vluchtelingen. Zij hebben een verblijfsvergunning ontvangen, maar zijn merendeels afhankelijk van een bijstandsuitkering.
Kijken we naar de absolute cijfers dan zien we dat ruim de meeste mensen met een laag inkomen van Nederlandse afkomst zijn. Zo is 69% van de huishoudens met een laag inkomen van Nederlandse afkomst. Dit is logisch, aangezien 89% van de inwoners in de Veenkoloniën uit autochtone Nederlanders bestaat.
Bron van inkomsten heeft invloed
Tot slot bekijken we de voornaamste bron van inkomsten van huishoudens met een laag inkomen. Mensen met een uitkering hebben een hoger risico op armoede dan mensen met loon uit arbeid of een eigen onderneming.
Vooral mensen met een bijstandsuitkering moeten rondkomen van een inkomen onder de lage inkomensgrens. In de Veenkoloniën heeft 69,7% van alle bijstandsgerechtigden een inkomen onder de lage inkomensgrens. Voor de jongvolwassenen in de Veenkoloniën is dat 65,5%.
Alhoewel bijstandsuitkeringen een ondersteunend effect kunnen hebben op het reduceren van meergeneratie armoede zijn er ook duidelijke aanwijzingen voor de intergenerationele overdracht van bijstandsuitkeringen. De volgende mechanismen versterken deze overdracht:
- Wanneer ouders een bijstandsuitkering hebben, kan dit stigma van het leven in de bijstand verkleinen voor hun kinderen.
- Ouders die een bijstandsuitkering ontvangen, kunnen informatie doorgeven over de procedures en karakteristieken van verschillende uitkeringen aan hun kinderen.
- Ouders die een bijstandsuitkering ontvangen, hebben een kleiner werk-gerelateerd netwerk en maken daardoor het zoekproces naar werk voor hun kinderen moeilijker (D’Addio 2007).
“Betaald werk hebben en toch arm zijn”
Niet alleen mensen met een uitkering hebben een armoederisico. Er zijn ook werkenden die in armoede leven. Van de werknemers in de Veenkoloniën moest in 2020 1,3% rondkomen van een laag inkomen. Het gaat dan om 2.785 mensen waarvan 200 jongvolwassenen. Van de werkenden zijn ZZP’ers het meest kwetsbaar. Bijna 7% van de mensen met een inkomen uit eigen onderneming maakte in 2020 deel uit van een huishouden onder de lage-inkomensgrens.
Redenen waarom het inkomen van werkenden onder de armoedegrens kan liggen, zijn een korte arbeidsduur (parttime werken of minder dan twaalf maanden per jaar werken) en lage verdiensten per uur (en weinig overige inkomsten). Daarbij hebben huishoudelijke kenmerken ook invloed, zoals het wonen in een gezin met veel (minderjarige) kinderen. Voor zelfstandigen geldt daarbij dat ze niet standaard het minimumloon krijgen (Vrooman et al. 2018).
Literatuur
- CBS (2018a). Armoede en Sociale uitsluiting. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
- CBS (2018b). https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/46/meer-huishoudens-met-risico-op-armoede-in-2017
- CBS (2016). Gelijk loon voor gelijk werk? Banen en lonen bij de overheid en bedrijfsleven, 2014. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
- D’Addio, A. (2007) Intergenerational Transmission of Disadvantage: Mobility or Immobility Across Generations? A Review of the Evidence for OECD Countries, Paris: OECD.
- Hoff, S. (2017). Armoede onder kinderen – een probleemschets. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
- Richardson, D., & Bradshaw, J. (2012). Family-oriented anti-poverty policies in developed countries. New York: United Nations.
- Vrooman, C. et al. (2018). Als werk weinig opbrengt. Werkende armen in vijf Europese landen en twintig Nederlandse gemeenten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.