Kenmerken huishoudens met (langdurig) laag inkomen
Leven in armoede kan iedereen overkomen. Toch zijn er groepen huishoudens die een hoger risico op armoede hebben, omdat ze vaker onder de lage-inkomensgrens leven. Inzicht in de kenmerken van deze huishoudens kan bijdragen aan het inrichten van armoedebeleid. Het CBS maakt een uitsplitsing naar de samenstelling van het huishouden, de leeftijd van de hoofdkostwinner en het type inkomen.
In de armoedemonitor gebruiken we onder andere de lage-inkomensgrens om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen op het gebied van armoede in de Drentse gemeenten. In 2022 en 2023 kregen veel huishoudens energietoeslag. Dit zorgde ervoor dat de inkomens van een groot aantal huishoudens met een laag inkomen net boven de lage-inkomensgrens kwamen te liggen. Hierdoor lijkt er een sterke afname te zijn in het aandeel huishoudens met een laag inkomen. Als we echter naar andere inkomensgrenzen kijken, zien we deze sterke afname niet. Daarom hebben we ervoor gekozen om in de figuren ook het sociaal minimum te laten zien. Het filter links bovenin de figuren geeft de optie om het sociaal minimum als inkomensgrens te nemen. In de tekst beschrijven we de cijfers op basis van de lage-inkomensgrens. Voor meer informatie over de verschillende inkomensgrenzen, zie de pagina inkomensgrenzen.
Alleenstaanden en eenoudergezinnen hebben een hoger risico op armoede
Alleenstaanden en eenoudergezinnen met minderjarige kinderen hebben het hoogste risico op armoede. Zo heeft in de provincie Drenthe 4,7% van de eenpersoonshuishoudens een laag inkomen en 1,0% heeft dat langdurig. In Nederland als geheel zijn deze percentages iets hoger, respectievelijk 5,9% en 1,3%. Bij een vergelijking tussen de Drentse gemeenten valt het hoge aandeel eenpersoonshuishoudens met een hoog risico op armoede op in Borger-Odoorn (5,7%).
We zien een iets ander beeld voor de eenoudergezinnen. In Drenthe heeft 5,4% van de eenoudergezinnen een laag inkomen en 1,1% heeft dat langdurig; in Nederland als geheel is dat 5,7% en 1,3% langdurig. Bij een vergelijking tussen de Drentse gemeenten valt het hoge aandeel (8,2%) eenoudergezinnen met risico op armoede op in de gemeente Aa en Hunze (1,4% langdurig).
Gepensioneerden minst vaak getroffen door armoede
In Drenthe leefde in 2023 12,6% van de huishoudens met een jonge kostwinner (<25 jaar) onder de lage-inkomensgrens en 0,5% deed dat langdurig. Deze kortdurende armoede wordt veelal veroorzaakt door de overgang van studie naar werk (CBS 2023). Zodra de hoofdkostwinner ouder wordt, neemt het risico op kortdurende armoede af. Het aandeel huishoudens dat langdurig moet rondkomen van een laag inkomen neemt juist toe naarmate de kostwinner ouder wordt. Dit duurt tot de pensioensleeftijd en komt doordat het risico om afhankelijk te raken van een uitkering toeneemt naarmate men ouder wordt (CBS 2023). Dit patroon is zowel te zien in de provincie Drenthe, als in Nederland in het geheel.
Na de pensioengerechtigde leeftijd neemt het aandeel arme huishoudens sterk af. Zo heeft in Drenthe 1,5% van de 65-plussers een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Het CBS (2023) geeft aan dat dit komt doordat met de pensionering de inkomenssituatie voor velen verbetert doordat het (volledige) AOW-pensioen boven de lage-inkomensgrens uitkomt. Bovendien hebben de meeste ouderen naast hun AOW nog aanvullend pensioen en inkomsten uit vermogen. De 65-plussers lopen van alle leeftijdsgroepen dan ook het minst risico op (langdurige) armoede.
Het type inkomen heeft tevens invloed op de kans op armoede
Het CBS onderscheidt drie verschillende typen inkomens:
- inkomen als werknemer in loondienst
- uit een eigen onderneming
- of uit overdrachtsinkomen.
De huishoudens met een inkomen vanuit een eigen onderneming leven in vergelijking met de andere twee inkomensgroepen het vaakst van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. In voorgaande jaren waren dit nog de huishoudens met een overdrachtsinkomen. Als we kijken naar het aandeel huishoudens met een inkomen tot het sociale minimum zien we wel nog steeds het hoogste aandeel bij de huishoudens met een overdrachtsinkomen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat huishoudens met een inkomen uit een eigen onderneming vaker geen gebruik maken van de regelingen waar ze recht op hebben (CPB, 2025). Bij dit type huishouden zijn er daardoor minder huishoudens boven de lage-inkomensgrens uitgekomen ten gevolge van de energietoeslagen.
In 2023 heeft in Drenthe 5,4% van de huishoudens met een inkomen uit de eigen onderneming een inkomen onder de lage-inkomensgrens, 0,9% heeft dat langdurig. Ter vergelijking, 1,1% (0,2% langdurig) van de huishouden met een inkomen als werknemer en 4,8% (1,5% langdurig) van de huishoudens met een overdrachtsinkomen leven onder de lage-inkomensgrens. Dit beeld is rooskleuriger dan in Nederland: 6,6% van de huishoudens met een overdrachtsinkomen heeft een inkomen onder de lage-inkomensgrens, en voor 2,0% is dit langdurig.
Per gemeente zien we ook verschillen in de verdeling naar inkomen. De gemeente Assen heeft het hoogste aandeel huishoudens met een overdrachtsuitkering onder de lage-inkomensgrens (6,0%). Eén van de verklaringen hiervoor is dat Assen een relatief jonge gemeente is. Hierdoor bestaat een kleiner deel van de overdrachtsinkomens uit pensioenuitkeringen. Deze uitkeringen liggen boven de lage-inkomensgrens. Sociale voorzieningen maken daarentegen een iets groter deel uit van de overdrachtsinkomen in de gemeente Assen.
Voorheen publiceerden wij op deze pagina ook inkomenscijfers naar migratieachtergrond. Het CBS levert deze cijfers niet meer op gemeenteniveau en dus kunnen deze niet meer worden opgenomen in onze monitor. Huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond hebben vaker een inkomen onder de lage-inkomensgrens.